Decentralisatieparadox in een gedecentraliseerde eenheidsstaat
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Deze vorm bevindt zich, waar het gaat om de verhouding tussen centrale en decentrale of lokale overheden, tussen twee uitersten: de federale Staat enerzijds en de eenheidsstaat anderzijds. Omdat deze tussenvorm geen keuze maakt tussen de uitgangspunten van een gecentraliseerde eenheidsstaat en een federale Staat leidt het tot onduidelijkheid in de verhouding tussen centrale en lokale overheid en daarmee tot de rol vervulling van de gemeente.
In Nederland zijn de verschillende overheidsverbanden noch uitsluitend ondergeschikt, noch uitsluitend nevengeschikt ten opzichte van elkaar. De verhoudingen liggen bovendien niet vast: ze kunnen verschuiven. De tijdelijkheid en wisselende rangschikking van overheidsverbanden biedt ruimte voor het ontstaan van de zogenaamde ‘decentralisatieparadox’, waarbij decentralisatie leidt tot centralisatie. De wens om probleem en oplossing dichter tot elkaar te brengen (decentralisatie), tezamen met de (rechts)gelijkheidsgedachte en de onwenselijk geachte ‘bestuurlijke spaghetti’ of besluitvorming door verlengd bestuur (samenwerking), leidt tot een dermate groot takenpakket van de gemeenten dat hun bestuurskracht zodanig afneemt, dat gemeentelijke herindeling de enige oplossing is. Hierdoor komen de oplossing en het probleem weer verder van elkaar te staan. Deze ontwikkeling heeft zich niet alleen voorgedaan in Nederland, maar ook – zij het in een ander tempo – in andere gedecentraliseerde eenheidsstaten als Denemarken en Zweden.
De decentralisatieparadox heeft zich (vooralsnog) niet voorgedaan in representanten van de twee uiterste modellen, in Frankrijk (gecentraliseerde eenheidsstaat) en Zwitserland (federatie). Deze hebben met Nederland vergelijkbare decentralisatieprogramma’s gekend en waar het afstoten van rijkstaken naar de lokale overheden een zich voortzettende ontwikkeling is. In een gecentraliseerde eenheidsstaat en een federatie is de verhouding tussen de verschillende overheidsverbanden duidelijk: er is sprake van ondergeschiktheid en in de laatste van nevengeschiktheid. Deze duidelijkheid geeft zowel centrale als decentrale overheden een richtpunt als het gaat om elkaars rol en positie.
De belangrijkste uitdaging in de vormgeving van de relatie tussen centrale overheid en decentrale overheden is te zorgen voor een duurzaam evenwicht tussen centraliserende en decentraliserende krachten. Een balans tussen de rol die de lokale overheid vervult als zelfstandige eenheid binnen het staatsbestel en als administratief lichaam voor nadere regeling en uitvoering van Rijksbeleid.
Ik verwijs u graag naar mijn thesis. Hierin wordt aan de hand van een vergelijking tussen de verschillende staatsvormen en hun grondslagen –Frankrijk, Zwitserland en Nederland – verschillende centraliserende en decentraliserende krachten beschreven en hun effecten op de verhouding tussen de centrale en de lokale overheid, alsmede op de rol(len) die de lokale overheid vervult.
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Deze vorm bevindt zich, waar het gaat om de verhouding tussen centrale en decentrale of lokale overheden, tussen twee uitersten: de federale Staat enerzijds en de eenheidsstaat anderzijds. Omdat deze tussenvorm geen keuze maakt tussen de uitgangspunten van een gecentraliseerde eenheidsstaat en een federale Staat leidt het tot onduidelijkheid in de verhouding tussen centrale en lokale overheid en daarmee tot de rol vervulling van de gemeente.
In Nederland zijn de verschillende overheidsverbanden noch uitsluitend ondergeschikt, noch uitsluitend nevengeschikt ten opzichte van elkaar. De verhoudingen liggen bovendien niet vast: ze kunnen verschuiven. De tijdelijkheid en wisselende rangschikking van overheidsverbanden biedt ruimte voor het ontstaan van de zogenaamde ‘decentralisatieparadox’, waarbij decentralisatie leidt tot centralisatie. De wens om probleem en oplossing dichter tot elkaar te brengen (decentralisatie), tezamen met de (rechts)gelijkheidsgedachte en de onwenselijk geachte ‘bestuurlijke spaghetti’ of besluitvorming door verlengd bestuur (samenwerking), leidt tot een dermate groot takenpakket van de gemeenten dat hun bestuurskracht zodanig afneemt, dat gemeentelijke herindeling de enige oplossing is. Hierdoor komen de oplossing en het probleem weer verder van elkaar te staan. Deze ontwikkeling heeft zich niet alleen voorgedaan in Nederland, maar ook – zij het in een ander tempo – in andere gedecentraliseerde eenheidsstaten als Denemarken en Zweden.
De decentralisatieparadox heeft zich (vooralsnog) niet voorgedaan in representanten van de twee uiterste modellen, in Frankrijk (gecentraliseerde eenheidsstaat) en Zwitserland (federatie). Deze hebben met Nederland vergelijkbare decentralisatieprogramma’s gekend en waar het afstoten van rijkstaken naar de lokale overheden een zich voortzettende ontwikkeling is. In een gecentraliseerde eenheidsstaat en een federatie is de verhouding tussen de verschillende overheidsverbanden duidelijk: er is sprake van ondergeschiktheid en in de laatste van nevengeschiktheid. Deze duidelijkheid geeft zowel centrale als decentrale overheden een richtpunt als het gaat om elkaars rol en positie.
De belangrijkste uitdaging in de vormgeving van de relatie tussen centrale overheid en decentrale overheden is te zorgen voor een duurzaam evenwicht tussen centraliserende en decentraliserende krachten. Een balans tussen de rol die de lokale overheid vervult als zelfstandige eenheid binnen het staatsbestel en als administratief lichaam voor nadere regeling en uitvoering van Rijksbeleid.
Ik verwijs u graag naar mijn thesis. Hierin wordt aan de hand van een vergelijking tussen de verschillende staatsvormen en hun grondslagen –Frankrijk, Zwitserland en Nederland – verschillende centraliserende en decentraliserende krachten beschreven en hun effecten op de verhouding tussen de centrale en de lokale overheid, alsmede op de rol(len) die de lokale overheid vervult.